Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 3

Rotterdamse vrijwilligers besteedden in 2009 samen naar schatting 510.000 uur aan hun vrijwilligerswerk. In 2007 werd nog ongeveer 470.000 uur aan vrijwillige inzet geleverd. Er zit duidelijk nog groei in de vrijwillige energie van Rotterdam.
Bekend is dat die tijdsinzet onevenredig verdeeld is: veel mensen doen weinig, weinig mensen doen veel. Er bestaat dus  zoiets als een ‘civic core’, een aantal zwaargewichten waarop het veld stevig leunt. In twee eerdere posts over Canada en Nederland heb ik daaraan al aandacht besteed. Hoe staat het nu met de zwaargewichten in Rotterdam?

Ureninzet door de jaren heen
Omdat de verdeling van de tijdsinzet door de jaren heen wordt onderzocht in de tweejaarlijkse onderzoeksreeks van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek “vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam” kan het volgende beeld worden samengesteld:

aantal uren 1995 1997 2005 2007 2009
minder dan een uur per week 28% 27% 23% 26% 19%
ongeveer 1 uur per week 20% 17% 20% 18% 20%
ongeveer 2 uur per week 18% 21% 19% 19% 19%
3-4 uur per week 17% 17% 18% 17% 18%
5-10 uur per week 13% 11% 13% 13% 16%
11-20 uur per week 3% 4% 4% 5% 7%
meer dan 20 uur per week 2% 3% 2% 2% 2%
Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
Tabel 1: ureninzet van Rotterdamse vrijwilligers door de jaren heen.
N.B: de urenverdeling is gebaseerd op onbetaalde arbeid. Hoewel het feitelijk niet correct is de bovenstaande onderverdeling in aantal uren te gebruiken voor het vrijwilligerswerk (want gemeten voor onbetaald werk) zijn de afwijkingen niet erg groot en vallen ze binnen de foutmarges.

 

Onevenredige verdeling blijkt ook in Rotterdam
Iets minder dan 60% van de vrijwilligers besteedde in 2009 twee uur of minder per week aan hun vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk in Rotterdam kan dus al heel goed een “klein parttime baantje” zijn. Deze 60% van de vrijwilligers leveren samen ongeveer 16% van alle uren.
Aan de andere kant stonden in 2009 de 9% van de vrijwilligers die 10 of meer uren per week klaarstaan voor de stad. Zij leverden samen ongeveer 40% van alle uren.
In vergelijking met 1995 en 1997 is in 2009 het aandeel kortdurend vrijwilligerswerk stevig gedaald- hoezo nieuwe vrijwilliger? – en is het segment met 5 of meer uren per week stevig gegroeid. Dit is overigens niet vreemd: wanneer het aantal uren geleverd vrijwilligerswerk stijgt en het aantal vrijwilligers ongeveer gelijk blijft moet het gemiddelde wat omhoog schuiven.

Ook in Rotterdam is er dus sprake van een ‘civic core’, van een groep zwaargewichten die onevenredig veel doet. Uit de gegevens van het COS is zo niet op te maken of het hierbij ook gaat om een groep waarin religieuzen oververtegenwoordigd zijn, zoals wel uit het al genoemde onderzoek van René Bekkers over het landelijke beeld bleek. Misschien dat dit nog een keer een extra onderzoek – op basis van de al verzamelde gegevens – waard is.

In elk geval is het belangrijk bij het formuleren van vrijwilligerswerkbeleid rekening te houden met de onevenredige verdeling. Passende aandacht voor de ‘core’ lijkt me op zijn plaats.

BronVrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. P.A. de Graaf, mei 2010. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of www.inz.nl 

Deze post is een bewerkte versie van een eerdere uit 2010.

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , | Één reactie

Moderne werving van vrijwilligers 1

Het gaat goed met het vrijwilligerswerk in Nederland – en in Rotterdam. Er is weinig aanleiding aan te nemen dat mensen zich minder in willen gaan spannen voor elkaar en de publieke zaak. Toch hoor je vaak gemor over dat het zo moeilijk is om aan vrijwilligers te komen. Dat zal voor een groot deel te maken hebben met het feit dat er al zoveel vrijwilligers zijn: Nederland is nog net geen wereldkampioen civil society.
De mensen die bij de huidige wervingsinspanningen van de vrijwilligersorganisaties bereid waren vrijwilliger te worden zijn inmiddels ‘in dienst’. Het laag- en middelhooghangend fruit is zogezegd al geplukt. Om nog meer vrijwilligers te vinden moeten de wervingsinspanningen dus – steeds meer – omhoog. Voor elk extra procentje  vrijwilligers moet er steeds harder worden geknokt. En hoe beter we oogsten, hoe hoger het overblijvende fruit hangt. Nog meer kraampjes, nog meer posters, nog meer advertenties? Tijd voor een andere aanpak, want vrijwilligers willen iets nuttigs doen en hun tijd liever niet besteden aan het moeten werven van meer vrijwilligers.

Moderne werving
De kern van een mogelijke aanpak wordt geschetst in een artikel van Meijs en Brudney, die afstappen van werving die bijna helemaal is toegesneden op de wensen van een vrijwilligersorganisatie – de vacature centraal – en die uitgaan van een onderhandeling tussen mogelijke vrijwilliger en vrijwilligersorganisatie. In plaats van een ja-of-nee tegen de vacature – slikken of stikken – ontstaat een onderhandeling over wensen en mogelijkheden aan beide kanten.

Moderne werving draait dan om de juiste combinatie van drie dingen:

  • wat de vrijwilliger in wil brengen: de vaardigheden, eigenschappen of spullen die de vrijwilliger-in-spe wil gaan inzetten. En bedenk daarbij: een accountant wil niet automatisch altijd penningmeester worden! De inbreng kan specifiek zijn, zoals bij  specialistische vaardigheden of juist algemeen, dus zonder dat er iets bijzonders wordt aangeboden.
  • hoe beschikbaar de vrijwilliger wil zijn: hoeveel tijd en op welke momenten. De accountant moet je niet intensief in willen zetten in maart, want dan heeft hij of zij het erg druk met de jaarstukken van gesubsidieerd Rotterdam.
    Brudney en Meijs beschouwen de ‘traditionele’ vrijwilligers als mensen met een hoge beschikbaarheid en de ‘nieuwe’ vrijwilligers als mensen met een lage beschikbaarheid. Ze noemen de laatste groep ‘episodische’ vrijwilligers: actief tijdens bijvoorbeeld ‘NL doet’ of Kerst, maar daarbuiten niet.
  • wat de vrijwilligersorganisatie kan gebruiken: als je met de vrijwilliger een hele vacature kunt vullen: doen! Als dat niet kan, zoek dan toch naar methoden om iets om die vrijwilliger heen te regelen. Een penningmeester kan of wil de accountant niet zijn, maar adviseur van een penningmeester in opleiding misschien wel. En je weet nooit hoe het over een jaar is..

Soorten vrijwilligers
Combineer de beschikbaarheid met de inbreng en je krijgt vier soorten vrijwilligers:

  • traditioneel en geen echt specifieke inbreng: de ruggengraat van de civil society
  • traditioneel en wel een specifieke inbreng: de sterren van de civil society
  • episodisch en geen echt specifieke inbreng: de gelegenheidsvrijwilligers
  • episodisch en wel een specifieke inbreng: de specialisten

Bovenstaande indeling is erg schematisch en in werkelijkheid is het natuurlijk niet of-of, maar zitten de vrijwilligers op glijdende schalen tussen de uitersten. Bovendien zijn vrijwilligers bij de ene organisatie een bepaald type, maar kunnen ze bij een andere organisatie een ander type zijn. Maar de uitersten maken het punt wel duidelijk: bij elke soort vrijwilliger past een bepaald type werkzaamheden. De bovenstaande indeling is daarmee praktischer dan een onderverdeling in “traditioneel” of “nieuw”, want dat houdt geen rekening met de “inbreng” van de vrijwilligers. Een specialist zet je in voor heel andere dingen dan een ster en je moet voor een gelegenheidsvrijwilliger ander werk bedenken dan voor een ruggengraatvrijwilliger.

En daar zit de kern van de nieuwe aanpak: ga niet standaard uit van de vacature die je hebt als organisatie, maar kijk of je iets te bieden hebt dat past bij het type vrijwilliger dat zich aanbiedt. Stel ze niet voor de keuze “aannemen of afwijzen”, maar zoek actief naar mogelijkheden voor vrijwilligerswerk waar je als organisatie wat aan hebt, maar die ook aansluiten bij inbreng en beschikbaarheid van de vrijwilliger. Dat is niet alleen goed voor de organisatie – die krijgt extra vrijwilligers – maar ook goed voor de vrijwilliger zelf – die krijgt een leuke ervaring – en voor de civil society als geheel, want die heeft belang bij een vrijwilliger die met plezier vrijwilligerswerk blijft doen, ook in de toekomst.

Dus:
Er is niet zozeer een gebrek aan vrijwilligers, maar van een gebrek aan passend vrijwilligerswerk: vrijwilligerswerk dat aansluit bij inbreng en beschikbaarheid van de vrijwilliger-in-spe. Het afstappen van de standaardvacatures – zo doen we het in onze organisatie nou eenmaal – en het zoeken naar nieuwe mogelijkheden is daarbij de kern.

In een volgende post komt de verdere uitwerking van Brudney en Meijs van dit idee aan de orde.

L.C.P.M. Meijs, J.L. Brudney, Winning volunteer scenarios: The soul of a new machine, The international Journal of Volunteer Administration, Vol. XXIV, No 6.

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , | Een reactie plaatsen

De civil society doet het wel…

Nu steeds duidelijker wordt dat overheid en markt de publieke zaak niet zullen kunnen redden is het de beurt aan de burger. Het liefst de zelfstandige, zelfredzame, geïndividualiseerde burger, de ‘klant’ van overheid en markt, die uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid gaat nemen. Dat ik aan de ene kant een tikje sceptisch ben zult u me hopelijk vergeven, zeker na het lezen van ‘In ons belang‘ van Kruiter en Blokker (van harte aanbevolen). Aan de andere kant ben ik tegelijkertijd onder de indruk van het vrijwilligerswerk in Rotterdam. Burgers – vrijwilligers – kunnen veel, vooral als ze samen ergens de schouders onder zetten. Het gezamenlijk oplossen van gezamenlijke problemen is de kern van een sterke civil society en het is terecht dat er veel wordt verwacht van die civil society. Het kon vroeger en het kan ook nu weer.

Voorzichtigheid en realisme zijn geboden.
Hoge verwachtingen moeten niet leiden tot wensdenken. De civil society kan veel, maar is geen antwoord op alle problemen: er bestaan vraagstukken die toch echt alleen door overheid, markt en civil society samen – of door een koppeltje van twee van die drie – kunnen worden opgelost. Dat vraagt om het nodige realisme bij het herverdelen van taken tussen overheid en civil society.
Er zijn daarnaast redenen voor voorzichtigheid. Niet alleen vanwege het voor de hand liggende gevaar van het overvragen van de civil society en de daarbij horende vrijwilligers. Dat gevaar voor de vrijwilligers is met verstandig beheer van de ‘meent’ van het vrijwilligerswerk wel op te vangen. Slimme promotie, niet tegen de klippen op werven maar vooral de uitstroom van vrijwilligers beperken, en aandacht voor een hele levensloop als vrijwilliger zijn daarbij de belangrijke onderdelen. Een artikel over een nieuwe visie op verstandig beheer is geschreven door Brudney en Meijs.

Een aspect dat niet zoveel aandacht lijkt te krijgen – in ieder geval niet in beleidstukken van de overheid – is dat de civil society zelf natuurlijk niet perfect is. In een artikel uit 1987 over de uitgebreide samenwerking tussen overheid en civil society in de Verenigde Staten beschrijft Lester Salamon bijvoorbeeld vier ‘philantropic failures’. Vertaald en bewerkt komen die vier tekortkomingen neer op:

  • te weinig capaciteit: de civil society kan niet alle publieke goederen produceren die nodig zijn. Dat heeft te maken met de hoeveelheid geld die daarvoor nodig is, maar in moderne tijden misschien ook wel gewoon met de beschikbare tijd. Misschien kan  niet alles wat we willen; kan niet elk probleem helemaal worden opgelost.
  • particularisme: de neiging van organisaties om zich te concentreren op een bepaalde doelgroep in de samenleving. Dat is natuurlijk tegelijkertijd ook juist een kracht; de diversiteit van de samenleving wordt recht gedaan. Maar het kan even duren voordat een specifieke groep een adequate eigen infrastructuur of voldoende invloed heeft opgebouwd in de civil society.
  • paternalisme: de civil society is afhankelijk van haar financiers. Die bepalen grotendeels wat er gebeurd. De financiers veranderen, maar ‘wie betaalt, bepaalt’ blijft toch gelden. Mooi dat het geld er komt, dat is een kracht, maar met het geld komen ook de overtuigingen en invloed van de geldschieter.
  • amateurisme: mensen zetten zich in op basis van betrokkenheid, dat is een grote kracht, maar brengen niet altijd de vereiste deskundigheid of het vereiste inzicht mee. De niet-professionele betrokkenheid is weer een kracht, maar soms is die deskundigheid toch echt nodig.

Wanneer met name kwetsbare mensen afhankelijk zijn of worden van de civil society moet er aandacht blijven voor de ‘failures’ van die civil society. Dat vraagt om behoedzaamheid bij het formuleren van het takenpakket van die civil society en goed bestuur van de verantwoordelijken binnen de sector. Issue-management – wat gaat de civil society wel doen en wat niet – en hoogwaardige governance – bestuur – zullen bepalend zijn voor de uiteindelijke kwaliteit van de civil society als ‘oplossing’.

Kortom:
De civil society is krachtig, maar niet perfect. Er zal voldoende aandacht voor deze vier ‘failures’ van de civil society moeten zijn: de voordelen moeten worden gebruikt, de nadelen moeten worden beperkt. Dat betekent het nodige voor issue-management van en  ‘governance’ binnen de civil society. Bestuurders van organisaties in deze sector zullen mogelijkheden en beperkingen van hun organisaties en hun veld goed op het netvlies moeten hebben staan.

We willen veel, kunnen veel, maar een realistisch perspectief blijft nodig.

Lester M. Salamon,  Of market failure, voluntary failure, and third-party government: toward a theory of government-nonprofit relations in the modern welfare state. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly 1987 16:29

Delen helpt!
Geplaatst in civil society, vrijwilligerswerk | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

In ons belang

“Civil society, overheid, politiek en bedrijfsleven zijn gegijzeld door het eigen belang, dat bij ons, burgers, begint. In die situatie kan nooit iets van publieke waarde ontstaan.”

Met deze zinnen begint hoofdstuk VI, het pleidooi voor publieke waarden, van Albert Jan Kruiter en Eelke Blokker in hun publicatie “In ons belang, pleidooi voor publieke waarden”. Het pamflet schetst een helder beeld van de oorzaken en gevolgen van het hedendaagse individualisme. Voor iemand die met een toenemend gevoel van onbehagen naar de maatschappij kijkt een aanrader, want voor veel schijnbaar op zichzelf staande ergernissen – inhalig bedrijfsleven, achterdochtige overheid en lastige buren – blijkt een gemeenschappelijke verklaring mogelijk. Voor iemand die geen problemen heeft met hoe het nu gaat zou het misschien ook wel goed zijn het eens te lezen. Hiermee kan ik het eigenlijk iedereen aanbevelen.

De burger centraal?
Kruiter en Blokker bouwen hun inzichten op aan de hand van het begrip ‘welbegrepen eigenbelang’ . Waar het gezamenlijk oplossen van gezamenlijke problemen door Alexis de Tocqueville 150 jaar geleden al werd gezien als de kern van een krachtige democratie is dat gezamenlijk oplossen – kern van het publieke domein – door verstatelijking en daarna commercialisering behoorlijk in de versukkeling geraakt. Kruiter en Blokker constateren zelfs dat we soms helemaal niet meer kunnen zien wat ons gezamenlijke belang is.
Het mechanisme is helder: eigenbelang bij de burger wordt versterkt door een overheid en een markt die de burger en zijn belang centraal stellen, in plaats van de publieke zaak. Dit verkleint het vermogen van burgers om zelf gezamenlijk problemen te zien en op te lossen. Daardoor krijgt de overheid nog sterker de rol van de hoeder van het publieke domein, met extra ingrepen en regels en extra inkoop bij de markt als gevolg. In systeemdynamische termen een schoolvoorbeeld van ‘shifting the burden’.

De rol van de civil society.
De bijdrage van de civil society aan dit hele proces komt aan de orde in hoofdstuk V, lege instituties. Het oordeel van Kruiter en Blokker is niet mals: “Tegenwoordig zijn middenveldorganisaties verzand in professionalisme, clientelisme en bureaucratie.” Ook in de civil society lijkt de nadruk meer te liggen op het behartigen van individuele belangen – van de leden van de achterban – dan van het oplossen van gezamenlijke problemen. En dat steekt toch een beetje…

Als je kijkt naar de inzet van de 140.000 vrijwilligers in Rotterdam is dat natuurlijk wat kort door de bocht: met 510.00 uur per week van al deze vrijwilligers samen is moeilijk vol te houden dat er door burgers weinig wordt gedaan voor de publieke zaak: sommigen doen zelfs erg veel. Een betere  vraag is of die uren – vanuit het perspectief van de publieke zaak – worden besteed aan de juiste dingen: doen vrijwilligersorganisaties alleen aan belangenbehartiging of lossen ze ook gezamenlijke problemen op? Dat is een leuke discussie: is een sportvereniging belangenbehartiging of het gezamenlijk oplossen van een gezamenlijk probleem? Misschien moeten we wel toe naar meer ‘woningbouwcooperaties’ en minder ‘klaverjasclubs’…. en wie bepaalt dat dan? De overheid?

De bottom line.
‘In ons belang’ is een publicatie die op het juiste moment komt. De verhoudingen tussen overheid, civil society, markt en individu moeten worden herzien en dit boek levert op zijn minst een heldere kijk op het probleem en is daarmee erg geschikt om een discussie op gang te krijgen. En dat is echt wel nodig.

Albert Jan Kruiter, Eelke Blokker. In ons belang, pleidooi voor publieke waarden.
Van Gennep, november 2011,  ISBN 978 94 6164 0758

Delen helpt!
Geplaatst in civil society, politiek | Getagged , , , | Één reactie

Blog in de steigers

Beste lezer,

Dit blog is in opbouw en het wordt dan ook nog dagelijks gevuld, aangepast en verfijnd. Zelfs een mooi CMS als WordPress kost de nodige tijd om te leren kennen en te tunen. Oude posts komen van vwwiu.blogspot.com, waar dit blog een opvolger van wordt.

Wees nog een tijdje vergevingsgezind, na enkele weken zal alles wel stabiel draaien en krijgt ook de inhoud weer de nodige aandacht.

Ter compensatie een motto om te overdenken:
“The most important care of a good government should be to get people used little by little to managing without it.”  Alexis de Tocqueville (met dank aan Albert Jan Kruiter).

Delen helpt!
Geplaatst in Geen categorie | Een reactie plaatsen

Tragedie in het vrijwilligerswerk voorkomen?

Soms leggen artikelen de basis voor een nieuwe aanpak, een nieuw perspectief. In het geval van vrijwilligerswerk geldt dat hopelijk ook voor ‘Een tragedie in vrijwilligerswerk voorkomen: een nieuw paradigma’ van Jeffrey Brudney en Lucas Meijs. Het artikel is onder deze naam in het Nederlands beschikbaar in VIO, Vrijwillige Inzet Onderzocht; een Engelstalige versie is te vinden onder de naam ‘It ain’t Natural, Toward a a New (Natural) Resource Conceptualization for Volunteer Management’.


Een nieuwe manier van kijken
Het artikel draait om een nieuwe metafoor: het zien van vrijwillige energie als een maatschappelijke hulpbron, die duurzaam beheerd zou moeten worden. Door vrijwilligersenergie te vergelijken met olie, vis, schoon water en hout komen de auteurs tot nieuwe inzichten en daarmee ook tot nieuwe vragen. De inspiratie voor deze aanpak komt uit een aantal waarschuwingssignalen die Brudney en Meijs oppikken uit het vrijwilligersveld en die grote overeenkomsten vertonen met signalen uit de wereld van de natuurlijke hulpbronnen. Nu gaat elke vergelijking maar tot zekere hoogte op en mijn favoriete veld, complexity science, heeft al vaker het verwijt gekregen van ‘science by comparison’, maar dat neemt niet weg dat een nieuw perspectief nieuwe inzichten kan brengen.


Vrijwilligersenergie
Vrijwilligersenergie kan worden gekwantificeerd als het aantal uren dat door vrijwilligers wordt geleverd. Deze maat is relevanter dan alleen het aantal vrijwilligers. Vrijwilligersenergie hangt daarmee af van het aantal vrijwilligers, maar ook van hoeveel tijd elke vrijwilliger in het werk stopt. Bij een constant aantal vrijwilligers zou de vrijwilligersenergie nog steeds kunnen stijgen of dalen. Dat gebeurt nu in Rotterdam ook:  het aantal vrijwilligers is nagenoeg constant, maar het aantal geleverde uren stijgt. Om de metafoor uit te breiden – op mijn eigen risico, de auteurs doen dat niet – zou je nog kunnen denken aan de vrijwilligersenergie geleverd in een bepaalde tijd, waarmee het begrip vrijwilligersvermogen ontstaat. Het vrijwilligersvermogen in Rotterdam is dan 510.000 uur/week. Met het denken in termen van vrijwilligersenergie is er een – nogal theoretisch – maximum aan te geven: iedereen doet 24 uur vrijwilligerswerk per dag. De samenhang met andere tijdsbestedingen wordt dan duidelijk: tijd besteed aan slapen, werken, televisiekijken en andere verplichtingen verlaagt de beschikbare vrijwilligersenergie.


Vrijwilligersenergie als hulpbron
De belangrijkste conclusie van Brudney en Meijs is dat vrijwilligersenergie als hulpbron door menselijke interventie positief of negatief beïnvloed kan worden. De hulpbron is hernieuwbaar, want als vrijwilligers juist worden aangestuurd hebben ze de neiging om opnieuw vrijwilligerswerk te doen. Maar ook andere aspecten, zoals moeilijkheden met het ‘opslaan’ van vrijwilligersenergie voor later gebruik, komen langs. Van groot belang is de constatering dat vrijwilligersenergie een ‘meent’ – een gezamenlijke, gedeelde hulpbron – is waar alle organisaties toegang toe hebben. Dit leidt tot de noodzaak van zoeken naar goede vormen van beheer, zodat verspillende en plunderende organisaties geen misbruik maken van de energie ten koste van andere organisaties.


Twee manieren om om te gaan met vrijwilligersenergie
De traditionele manier om tegen vrijwilligersenergie aan te kijken wordt beschreven als een ‘plunderparadigma’ . Vrijwilligersorganisaties vinden de energie alleen belangrijk zolang ze er zelf goedkoop gebruik van kunnen maken, voor hun eigen doelen. Ze gaan uit van de behoeften van de organisatie en zien vrijwilligersenergie als een soort wegwerpproduct.
Het ‘duurzaamheidsparadigma’ ziet vrijwilligersenergie als een hulpbron voor de maatschappij als geheel, waar je als gebruikende organisatie voorzichtig mee om moet gaan. Je wilt die energie ook in de toekomst nog kunnen gebruiken en het liefst door verstandig beleid laten groeien. Vrijwilligers zijn mensen die gedurende hun hele leven bijdragen en niet alleen zolang ze bij de eigen organisatie werken. Ze werken niet alleen voor de organisatie, maar de organisatie werkt zelf ook aan de toekomstige inzet van de vrijwilligers.
Nu is de werkelijkheid veel genuanceerder dan de twee polen die hier geschetst worden, maar het uiteenrafelen in de uitersten werkt zeker verhelderend.


Samengevat
Het veld heeft het nodige te winnen door de metafoor van de duurzaam te beheren hulpbron door te vertalen naar de dagelijkse praktijk. Die vertaling zou meteen een mooi startpunt kunnen zijn om de banden met academisch onderzoek verder aan te trekken. Concreet vertrekpunt zou kunnen zijn om bestaand en nieuw beleid te beoordelen vanuit de polen ‘plunder’-perspectief’ en ‘duurzaam beheer’-perspectief. Verder brengt het nieuwe duurzaamheidsperspectief ten eerste de vraag met zich mee hoe het veld in de volle breedte dit perspectief zou kunnen gaan omarmen – dat is nogal een governance-uitdaging met 4500 vrijwilligersorganisaties in Rotterdam. Ten tweede onstaat de vraag wat het veld dan zou kunnen bedenken om vrijwilligersenergie door duurzaam beheer voor de toekomst te behouden of zelfs uit te breiden.

Met die tragedie gaat het wel meevallen denk ik, wel als veld goed bij de les blijven!

De literatuur:
Jeffrey L. Brundney, Lucas C.P.M. Meijs. Een tragedie in vrijwilligerswerk voorkomen: een nieuw paradigma. Bewerking van eerder materiaal, verschenen in Vrijwillige Inzet Onderzocht, Jaargang 4, supplement, maart 2007.

Jeffrey L. Brudney, Lucas C.P.M. Meijs. It Ain’t Natural, Toward a New (Natural) Resource Conceptualization for Volunteer Management. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, volume 38, number 4, august 2009, pp. 564-581.

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , , , , | Een reactie plaatsen

Nine laws of God

Van alle boeken die ik heb gelezen over complexe systemen en complexiteit is ‘Out of Control’ van Kevin Kelly één van de meest inspirerende. Kelly schreef – als hoofdredacteur van Wired  – een ‘new biology of machines, social systems and the economic world’. Het hele boek is in onderdelen van internet te plukken, maar doe de schrijver een plezier en bestel het, als je interesse is gewekt, gewoon in zijn geheel.

Twee onderdelen zijn me na het lezen in het bijzonder bijgebleven. In het hoofdstuk ‘Assembling Complexity’ beschrijft Kelly hoe David Wingate het eilandje Nonsuch bij Bermuda weer zo inrichtte met een compleet van de grond af opgebouwd ecosysteem dat de Bermudastormvogel er weer kwam nestelen. Dat deel kwam weer even boven bij een werkbezoek aan de Voedseltuin in Rotterdam, waar ook een klein nieuw ecosysteempje wordt opgebouwd. Het tweede onderdeel dat me is bijgebleven is het afsluitende hoofdstuk dat ‘The nine laws of God’ heet. Mocht je geen tijd hebben het hele boek te lezen, lees dan in ieder geval dit hoofdstuk (of lees het hier http://www.kk.org/outofcontrol/ch24-a.html). Dit hoofdstuk kwam boven toen ik bezig was met de post ‘Tegenkracht organiseren‘ en er weer aan werd herinnerd dat het niet verstandig is om complexe systemen te optimaliseren naar een enkel doel.

De ‘nine laws’ vat de kennis uit het boek samen in een aantal ontwerp-regels. Met deze ontwerp-regels zou je een aardig eind moeten kunnen komen als je ‘iets’ uit ‘niets’ wilt maken, zoals natuur en sociale systemen al vaker hebben gedaan. Kelly wil de lijst overigens niet meteen volledig noemen… Vertaald en iets ingekort zijn dit zijn negen ontwerp-regels voor complexe systemen.

” Verdeel ‘zijn’. Een bijenkorf, een economie, een supercomputer en ‘leven’ zijn verdeeld over een groot aantal kleinere eenheden, die zelf ook weer kunnen bestaan uit kleinere eenheden. Wanneer de som van al die kleinere onderdelen in interactie samen meer vormt dan de som van de onderdelen elk apart, dan is dat extra ‘iets uit niets’. Als er ergens ‘iets uit niets’ is ontstaan, dan vloeit dat voort uit de interactie van een groot aantal kleinere eenheden.

Beheers van onderen op. Wanneer alles met alles is verbonden in een gedistribueerd netwerk, gebeurt alles ook tegelijkertijd. Wanneer alles tegelijkertijd gebeurt, zullen systeembrede en zich snel ontwikkelende problemen zich een weg om centrale sturing heen banen. Daarom zal sturing moeten komen vanuit de vele plaatselijke parallelle activiteiten, en niet vanuit een centrale autoriteit. Een menigte kan zichzelf sturen, en in situaties van snelle, grootschalige en heterogene veranderingen kan alleen de massa sturen. Om ‘iets uit niets’ te krijgen moet de beheersing op het meest basale – simpele – niveau liggen.

Zorg voor meekoppeling. ‘Aan hen die hebben, zal gegeven worden’. Het principe: elke keer dat je iets doet, wordt je er beter in. Dan ga je het meer gebruiken en wordt je er nog weer beter in.
Iets dat zijn omgeving zodanig verandert dat die omgeving meer van dat iets gaat produceren, groeit. Alle duurzame – overlevende – systemen zijn hierop gebaseerd, in economie, biologie en psychologie.

Groei door te klonteren. De enige manier om een werkend complex systeem te maken is om te beginnen met een eenvoudig systeem dat werkt. Pogingen om vanuit het niets complexe dingen als kunstmatige intelligentie of een markteconomie neer te zetten, dus zonder het stapsgewijs te laten groeien, leiden onvermijdelijk tot mislukking. Elk onderdeel moet worden getest tegen elk ander onderdeel en daar is tijd voor nodig. Complexiteit wordt gerealiseerd door het stukje bij beetje samen te stellen vanuit eenvoudige, onafhankelijke en werkende eenheden.

Optimaliseer de randen, investeer in diversiteit. Homogene systemen veranderen door revoluties, en soms gaan ze erin ten onder. Heterogene systemen kunnen zich van moment tot moment aanpassen en kunnen zich blijven aanpassen. Evolutie neemt de plaats in van revolutie. Diversiteit betekent aandacht voor de randen van een systeem, de buitenwijken, de verborgen hoekjes, de momenten van chaos. Diversiteit vergroot het aanpassingsvermogen en de veerkracht en is vrijwel altijd de bron van innovatie.

Waardeer je fouten. Iets werkt goed, tot iedereen het doet. Dan moet je weer wat anders bedenken. Uit het gewone stappen en iets nieuws doen kan niet worden onderscheiden van fouten maken. De meest briljante stap in het nieuwe is uiteindelijk ook gewoon trial-and-error. Wat blijkt te werken, blijft. Fouten, expres of per ongeluk, moeten een onderdeel worden van elk scheppend proces. Je zou evolutie kunnen zien als systematisch management van fouten.

Optimaliseer niet, heb meerdere doelen. Eenvoudige machines kunnen efficiënt zijn, complex adaptieve systemen niet. Een complexe structuur heeft meerdere meesters en geen enkele ervan kan exclusief worden bediend. In plaats van het streven naar optimalisatie van één functie kan een complex systeem alleen overleven door net goed genoeg te zijn in een heleboel verschillende functies. Zo mag een systeem niet alleen maar het gebruik van wat er is optimaliseren – exploitatie – maar moet het ook energie stoppen in het zoeken van nieuwe mogelijkheden – exploratie.

Zorg ervoor dat systemen – net – uit evenwicht blijven. Onveranderlijkheid is dodelijk, maar teveel verandering – ver van evenwicht – ook. Als ‘niets’ evenwicht en ver van evenwicht is dan is ‘iets’ blijvend-net-uit-evenwicht. Het vinden van de balans tussen evenwicht en uit-evenwicht in net-uit-evenwicht is de heilige graal van alles wat schept. Hier komt het begrip ‘on the edge of chaos’ vandaan.

Verander verandering. Verandering kan gestructureerd plaatsvinden. Grote complexe systemen doen dat: ze coördineren verandering. Elk deelsysteem zal de organisatie van andere deelsystemen gaan beïnvloeden en veranderen. Mettertijd zullen de regels voor deze veranderingen worden veranderd, Evolutie gaat over verandering, diepere evolutie gaat over veranderingen in de manier waarop er veranderd wordt. Om het meest uit ‘niets’ te krijgen moet je zelf-veranderende regels hebben.”

De boodschap van ‘Tegenkracht organiseren’ is dus – vertaald in Kelly’s termen – dat we in veel systemen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat tegen de ontwerp-regel ‘optimaliseer niet, heb meerdere doelen’ wordt gezondigd.


Kevin Kelly: Out of Control, the new biology of machines, social systems and the economic world. Perseus Books, 1994. ISBN: 0-201-48340-8

Delen helpt!
Geplaatst in wetenschap | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Tegenkracht organiseren

Zo langzamerhand heb ik al heel wat plezier gehad van adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, de RMO. Naast ‘Stem geven aan verankering’ (2009) en het bijpassende briefadvies ‘Terug naar de basis’ (2010) en recent nog ‘Burgerkracht’ (2011) is een nieuw advies uitgebracht dat ‘Tegenkracht organiseren’ heet met als ondertitel ‘Lessen uit de kredietcrisis’. Ook dit advies is weer de moeite van het lezen meer dan waard. Neem in geval van schaarste aan tijd in ieder geval de samenvatting ter harte.

De RMO heeft zich de vraag gesteld of de handelingspatronen die in de financiële sector hebben geleid tot de kredietcrisis van 2008 ook in andere publieke sectoren voorkomen. Dit met de wens om lessen te trekken voor het waarborgen van de stabiliteit van die sectoren. De RMO richt zich bij de analyse op sturingsmechanismen die met de beste bedoelingen worden ingevoerd, maar die na verloop van tijd resulteren in perverse uitkomsten. Aan de hand van concrete casuïstiek uit de financiële sector, het onderwijs en de zorg komt de Raad tot een aantal gemeenschappelijke factoren: oorspronkelijke doelstellingen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen.

Het uit de hand lopen van systemen kan niet alleen aan mensen worden toegeschreven – de ‘beursbengels’ bijvoorbeeld – maar lijkt eerder een niet of nauwelijks te vermijden bijproduct van goedbedoelde sturingsinstrumenten. Het uit de hand lopen loopt globaal via het volgende proces: om meervoudige belangen – zoals zorgbehoefte en beschikbaar budget – met elkaar in evenwicht te brengen worden sturingsinstrumenten ingevoerd. Omdat sluipenderwijs één bepaald belang steeds meer voorop komt te staan – denk aan het budget – ontspoort het sturingsmechanisme, want mensen zullen zich aan gaan passen aan het sturingssysteem: ze ‘bespelen’ het systeem. Daar reageert het systeem dan weer op en zo kan een wederzijdse beïnvloeding tussen spelers en systeem ontstaan die ervoor zorgt dat het geheel uit de bocht vliegt: iedereen is dan alleen nog maar bezig met dat ene belang. Hoe snel of op welke manier het systeem dan ‘omslaat’ van productief in pervers is niet precies te voorzien.

Omdat meervoudigheid van belangen altijd zal blijven bestaan, net als het bespelen van systemen door actoren binnen het systeem ligt de oplossing bij het voorkomen dat één belang doorslaggevend wordt: de meervoudigheid van belangen moet worden geborgd.

De Raad adviseert dan ook om tegenkrachten te organiseren, die juist dat doen. Dat kan door niet uit te gaan van één dominant sturings- en selectiemechanisme – zeker als dat gekoppeld is aan het geld – , maar door een zekere variëteit in mechanismen in te zetten. Daarnaast moeten organisaties en sectoren zelf ook tegendruk durven leveren door binnen organisaties of sectoren handelingspatronen ter discussie te stellen.

In mijn ogen een mooie bevestiging van het gegeven dat je sociale – complexe – systemen nooit kunt optimaliseren naar één eigenschap, maar dat je voor duurzaam gebruik zult moeten streven naar het optimaliseren van een mix aan eigenschappen.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling: Tegenkracht organiseren, lessen uit de kredietcrisis.
Den Haag 2011. ISBN: 9789077758304. Te downloaden via http://www.adviesorgaan-rmo.nl/publicaties/adviezen/2011/1767/1771/

Delen helpt!
Geplaatst in civil society, politiek | Getagged , , , , , | Één reactie

Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 2

In deel 1 over zwaargewichten in het vrijwilligerswerk werd duidelijk dat er – in Canada – zoiets bestaat als een ‘civic core’, een relatief kleine groep mensen die een buitenproportioneel aandeel levert in het aantal vrijwilligersuren. De vraag is natuurlijk of dat in Nederland en Rotterdam ook zo is.

René Bekkers van de VU – zie ook de post over vrijwilligerswerk en vertrouwen – heeft dat recent onderzocht en ook hij komt – op basis van onderzoeksgegevens van 1997 tot 2009 uit Geven in Nederland – tot de conclusie dat er in Nederland sprake is van een ‘civic core’. De top 20% bijdragers aan het vrijwilligerswerk leveren samen 86% van alle gemaakte vrijwilligersuren. De ‘core’ is hier dus niet zo klein als in Canada ( 9% leverde daar 80% van de uren), maar er is niettemin sprake van concentratie van erg veel inzet bij een relatief kleine groep. Ook in Nederland is er sprake van een kleine groep zwaargewichten onder de vrijwilligers die verantwoordelijk is voor een onevenredig groot deel van de gemaakte vrijwilligersuren. Net als in Canada geldt dat eveneens voor het geven van geld.

Bekkers heeft kunnen onderzoeken hoe de samenstelling van de groep zwaargewichten in de onderzochte jaren is veranderd. Zijn conclusie is dat de zwaargewichten worden gevormd door een steeds kleiner wordende groep religieus geïnspireerde vrijwilligers die zich in toenemende mate inzet, terwijl die groep al zo onevenredig veel doet – mijn nadruk en toevoeging. Met de voortschrijdende ontkerkelijking in Nederland is dat misschien iets om een beetje zenuwachtig van te worden, zowel voor de filantropie als voor het vrijwilligerswerk.

Naast religie is ook opleiding een sterk bepalende factor voor geven van tijd en geld. Omdat het gemiddelde opleidingsniveau hoger wordt, zou je kunnen verwachten dat de negatieve gevolgen voor het geven van tijd en geld van de ontkerkelijking worden gecompenseerd door de extra opbrengsten van het toegenomen opleidingsniveau. Deze ‘compensatie hypothese’ blijkt echter niet op te gaan. Bekkers’ onderzoek vindt alleen bevestiging voor de ‘concentratie hypothese’: de druk op de zwaargewichten neemt toe.

Nu nog een keer een analyse van de Rotterdamse situatie.

René Bekkers, Religion and the civic core in the Netherlands,
Center for Philantropic Studies, VU University.
Te vinden op: http://www.geveninnederland.nl/file/329/religion_core_paper_incltables.pdf

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , , , | Één reactie

Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 1

Veel sociale verschijnselen zijn onevenredig verdeeld. Zo’n effect wordt wel samengevat met een 80/20 regel. Zo liet de econoom Vilfredo Pareto zien dat 80% van het vermogen (of land) bij 20% van de Italianen zat. De Occupybeweging heeft dat percentage voor de VS recentelijk nog wat opgehoogd naar 99%, maar wat de precieze cijfers ook zijn, onevenredig veel van iets wordt veroorzaakt door, gedaan door, is van of hoort bij een kleine groep van iets anders. Zo is het ook in het vrijwilligerswerk: daar zijn grote verschillen te zien in de inzet van mensen.

Een belangrijk artikel over het verschijnsel van de ‘civic core’ – in Canada – werd in 2001 geschreven door Reed en Selbee, twee Canadese onderzoekers. Het bestaan van een ‘civic core’ duidt erop dat niet iedereen evenveel bijdraagt aan maatschappelijke activiteiten. Een klein deel, de ‘core’, doet erg veel en de grote rest doet ..de rest. Voor een idee over hoe scheef de verhouding kan liggen: in 2000 maakte 9% van de Canadezen 80% van alle vrijwilligersuren. De overige 91% maakte dus in totaal samen maar 20% van de vrijwilligersuren. De inzet van de ‘core’ is dus buitenproportioneel hoog en die van de rest veel te laag. Het is dus een misverstand ervan uit te gaan dat iedereen wel ongeveer evenveel zal doen en daarmee evenredig bijdraagt.

Het effect speelt niet alleen bij vrijwilligerswerk. Ook bij het geven van geld en het meedoen in verenigingen speelt de onevenredigheid een grote rol. In feite is er sprake van een drietal ‘cores’: één elk voor het geven van tijd, geld en het meedoen in verenigingen. Deze ‘cores’ overlappen elkaar er daarmee ontstaat er een structuur waarin een heel kleine groep alle drie activiteiten doet, er drie groepen zijn die twee dingen doen en drie groepen die maar een ding doen. Binnen de ‘core’ is dus ook nog weer verschil te maken.

De grootte van de ‘core’ hangt af van de provincie in Canada en er zijn duidelijke karakteristieken te vinden van mensen die deel uitmaken van de core. Deze Canadezen zijn ouder, hoger opgeleid en religieuzer dan ‘non-core’ Canadezen. Bovendien hebben ze vaker dan ‘non-core’ een achtergrond in het jeugdwerk, al dan niet religieus, in studentenbesturen of hebben ze ouders die vrijwilligerswerk deden. Kinderen ouder dan 6 jaar hebben schijnt in Canada ook tot meer maatschappelijke participatie te leiden.

De onderzoekers vragen zich af of er niet eens onderzocht zou moeten worden of er zoiets bestaat als een ‘civil society elite’ van actieve, betrokken burgers die de maatschappij draaiend houdt met een onevenredig hoge maatschappelijke inzet. Hoe die elite dan tot stand komt en in stand wordt gehouden is dan een logische vervolgvraag.

In Rotterdam worden deze ‘core’ vrijwilligers de ‘zwaargewichten’ genoemd. In een volgende post meer.

Paul B. Reed, L. Kevin Selbee: The civic core in Canada: disproportionality in charitable giving, volunteering, and civic participation.
Statistics Canada & Carleton University, Ottawa.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, vol. 30, no. 4, december 2001  761-780.

Richard Koch, Het tachtig/twintig principe. Reed en Selbee verwijzen naar dit boek.
Academic Service 1998, ISBN 9052614156

Delen helpt!
Geplaatst in vrijwilligerswerk | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen