Naast me op de leesstapel een klassieker: Over de democratie in Amerika van Alexis de Tocqueville. Lemniscaat heeft in 2011 een prachtige uitgave verzorgd van de vertaling door Hessel Daalder en Steven Van Luchene, bewerkt en beschouwd door Andreas Kinneging. Een hele opgave met bijna 1200 pagina’s. Maar eerlijk gezegd kan ik het niet laten om zo meteen al iets van De Tocqueville voor het voetlicht te brengen, maar dan uit een andere uitgave.
Alexis de Tocqueville was een Frans aristocraat, die de vorming van democratie in levende lijve heeft meegemaakt. Waar wij eigenlijk niets anders kennen – we zijn in een democratie groot geworden – maakte hij “fris” kennis met dat nieuwe concept. Door lange reizen in de zich ontwikkelende Verenigde Staten en door kennis van en ervaring met het politieke systeem in Frankrijk kon hij de ontluikende democratie vanuit meerdere perspectieven bekijken. Hij was daarbij met name gespitst op de manieren waarop het uit de hand zou kunnen lopen met die democratie, waar die zou kunnen ontaarden in een vorm van despotisme. De Tocqueville kreeg – in mijn ogen, hoe kan het ook anders, terecht – grote waardering voor het belang van “vrije associaties”, voor burgers die zich verenigen om de publieke zaak vanuit welbegrepen eigenbelang te bevorderen. Alexis is dan ook populair onder denkers die zich met de civil society bezig houden.
Nadenkend over hoe wetten en regels beperkend kunnen zijn juist voor dit soort verbanden (dank Harm) kwam het volgende stukje uit Over de Democratie in Amerika uit een andere bron, het boek Civil society tussen oud en nieuw van Buijs, Dekker en Hooghe naar boven. Aan het woord is De Tocqueville zelf:
“Ik wil me voorstellen met welke nieuwe trekken het despotisme zich zou kunnen voordoen in de wereld. (…) Boven [de mensen] verheft zich een immense en beschermende macht, die in haar eentje is belast met het veilig stellen van hun genietingen en het waken over hun lot. Zij is absoluut, minutieus, ordelijk, vooruitziend en zacht. Ze zou lijken op een vaderlijke macht, indien ze, zoals die, als doel had de mensen voor te bereiden op de volwassenheid; maar ze wil hen, integendeel, slechts onherroepelijk vasthouden in de kinderlijke leeftijd; ze hecht eraan dat de burgers zich vermaken, mits ze aan niets anders denken dan zich te vermaken. Ze werkt vrijwillig aan hun geluk; maar ze wil de enige bewerker daarvan zijn en de enige arbiter; ze voorziet in hun veiligheid, zorgt voor en waarborgt hun behoeften, vergemakkelijkt hun genoegens, hoedt hun belangrijkste aangelegenheden, dirigeert hun inspanningen, regelt hun nalatenschappen, verdeelt hun erfenissen; kan ze niet de moeite van het denken en de pijn van het leven geheel van hen wegnemen?
Zo is het dat ze elke dag het gebruik van de vrije wil minder nuttig en zeldzamer maakt; dat ze de handeling van de wil verder beperkt tot een kleinere ruimte en beetje bij beetje aan iedere burger zelfs het gebruik daarvan ontfutselt. De gelijkheid heeft de mens voor al deze zaken geprepareerd: ze heeft hem ertoe gebracht ze te verdragen en ze zelfs te beschouwen als een weldaad.
Na zo om de beurt elk individu in zijn machtige handen te hebben genomen en hem naar zijn wens te hebben gekneed, strekt de soeverein zijn handen uit naar de samenleving in haar geheel; hij bedekt de oppervlakte ervan met een netwerk van futiele, gecompliceerde, minutieuze en uniforme regels, waar doorheen de origineelste geesten en de krachtigste zielen zich geen weg weten te banen om de massa te overtreffen; hij breekt de wil niet, maar hij verzacht, buigt en leidt hem; hij dwingt zelden te handelen, maar hij verzet zich zonder onderbreking tegen wat men onderneemt; hij vernietigt niet, hij verhindert het ontstaan; hij tiranniseert niet, hij hindert, toomt in, verzwakt, smoort, versuft en reduceert ten slotte elke natie tot niet meer dan een kudde timide en bedrijvige dieren, waarvan de overheid de herder is.
Ik heb altijd geloofd dat dit soort van slavernij waarvan ik net een schets heb gegeven, ordelijk, zacht en vreedzaam, beter dan men zou denken kan samengaan met sommige uiterlijke vormen van vrijheid en dat het niet onmogelijk is dat ze zich zelfs in de schaduw van de volkssoevereiniteit vestigt.”
De Tocqueville schetst een sfeer die past bij de verstikkende en verlammende brij aan regelgeving die – met de beste bedoelingen – over ons, in onze democratische verzorgingsstaat, wordt uitgestort. En dat geschreven ergens rond 1840.
De man is het lezen meer dan waard.
De literatuur:
Govert Buijs, Paul Dekker & Marc Hooghe (red.) Civil Society tussen oud en nieuw. Uitgeverij aksant, 2009. p 60 over Alexis de Tocqueville, door Andreas Kinneging.
ISBN 978-90-5260-318-6
Alexis de Tocqueville. Over de Democratie in Amerika. Vertaald door Hessel Daalder en Steven Van Luchene, bewerkt door Andreas Kinneging. Uitgeverij Lemniscaat, 2011. ISBN 978-90-477-0351-8
Leuke vraag! Het ideaal dat ik me voorstel wordt best aardig beschreven in Ben Kuiken’s “Fuck de regels”. Daarover binnenkort een keer een post. Minder regels, meer eigen oplossend vermogen. Maar wel met dat minimum aan regels dat nodig is voor een prettig samenleven. Zo zou het geweldsmonopolie denk ik maar beter bij de overheid kunnen blijven liggen. Het project in Prins Alexander is dan ook geënt op de uitspraak van De Tocqueville’s (paginafooter): “The most important care of a good government should be to get people used little by little to managing without it.”
Rolf,
Mooi stukje. Maar wat prefereer je zelf? Er is altijd een dynamiek tussen enerzijds autonoom pionierend overleven of anderzijds comfortabel leven volgens de maatstaven van je verzorger/uitbater. De grap van onze primitieve democratie is dat je je eigen leider mag kiezen. Die kortsluiting werkt alleen nog gebrekkig.