Uit het onderzoek ‘vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2011‘ van het COS komt veel informatie over de huidige situatie van het vrijwilligerswerk naar voren. In de rapportage wordt ook mooi het verloop van bepaalde ontwikkelingen in de tijd geschetst, omdat het onderzoek al vanaf 1995 op ongeveer dezelfde manier wordt gedaan. Deze tijdseries zijn daarmee een belangrijke bron van informatie.
De grafiek geeft het percentage vrijwilligers weer door de jaren heen. Hieronder vallen alle Rotterdammers van 13 tot en met 75 jaar die vrijwilligerswerk doen, dus ook mensen die naast hun vrijwilligerswerk ook nog informele hulp verrichten.
Wat het meest opvalt is dat de percentages zo constant zijn: met een foutmarge van 1-2% in de meetresultaten – de blauwe waterlijn geeft het gebied aan van 30-32% – is het percentage door de jaren heen met lichte fluctuaties vrijwel constant. Op zich wonderlijk, want als iedereen op elk moment vrij is om een besluit te nemen om vrijwilligerswerk te gaan doen, zou je mogen verwachten dat de grafiek veel grilliger zou zijn. De constantheid suggereert een grens waartegen we op de een of andere manier aan lopen: maar welke?
Eerlijkshalve: er zijn geen meetresultaten bekend over 1999. Het getal voor dat jaar is het gemiddelde van de jaren 1997 en 2001.
Kortom:
Het percentage vrijwilligers is in de loop van de tijd behoorlijk constant. Er lijkt de laatste jaren sprake van een heel lichte stijging, iets wat strookt met landelijk onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Ha Tom, leuk dat je reageert. Heb ik toch het gevoel dat ik niet in het luchtledige aan het bloggen ben. Denk zelf ook dat er nog wel wat onderliggende structuur te vinden is waar de vrije wil slechts een bescheiden modulatie op is…
Ik denk dat we aanlopen tegen een evenwicht van drie factoren:
1. de grootte van de groep die bereid is vrijwilliger te worden. Die grootte wordt bepaald door de ‘grove’ maatschappelijke structuur (lees verzorgingsstaat etc.) die zorgt voor voldoende opleiding, tijd etc. Deze grootte kan op langere termijn door veel inzet met dingen als NLdoet etc. worden vergroot of door schandalen worden beperkt. We weten ongeveer hoe groot de groep is (onder meer uit dit COS-rapport). Hoe groter de groep daadwerkelijke vrijwilligers wordt, des te minder potentiële vrijwilligers (mensen die wel willen, maar het nog niet zijn) er over blijven. Als er minder potentiëlen zijn, wordt het steeds moeilijker ze te vinden en kost het steeds meer (tijd, energie) om er nog een te bekeren tot vrijwilligerswerk. Wervingskosten nemen immers toe naarmate dat wat geworven moet worden schaarser is.
2. de wervingskracht van vrijwilligers. Vrijwilligers werven vrijwilligers en als ze heel hard werven zal de groep vrijwilligers sneller groeien. Maar werving kost tijd en energie en vrijwilligers willen hun vrijwilligerswerk doen..niet met werving bezig zijn. Er komt dus een moment dat ze zeggen: nu stop ik genoeg tijd in werving en dit is het. De ‘moeite per nieuwe vrijwilliger’ neemt zo toe dat dit niet meer kan worden opgebracht.
3. Vrijwilligers stromen uit. Nu is dat nog 25-30% per jaar. Dat betekent dat overigens ook dat de gemiddelde vrijwilliger ergens 3-4 jaar blijft. Wat al heel wat is.
Hoe harder we werven, hoe meer vrijwilligers er komen en daarmee ook hoe meer uitstroom. Hoe meer vrijwilligers er zijn, hoe minder mogelijke vrijwilligers er overblijven en hoe groter de moeite wordt voor een nieuwe bekeerling. Een dynamisch evenwicht tussen moeite, instroom en uitstroom, dat wel op een hoger niveau kan, maar dat kost dan steeds meer energie. En ergens stopt dat. Het is een relatief simpel systeemdynamisch modelletje.
Dus: ik denk dat we aanlopen tegen de grens gevormd door de grootte van de groep mensen die potentieel vrijwilliger wil zijn (en dat is maatschappelijk langzaam te veranderen), en hoever we daarbij komen hangt af van wat vrijwilligers bereid zijn aan moeite te doen voor werving. Hoe dichter we naar de grens toe willen, hoe meer energie dat gaat kosten. En het gaat “steeds meer” meer energie kosten.
Zou het leuk vinden om eens met je van gedachten te wisselen hierover.
Rectificatie: ik kon me niet voorstellen dat jij of Paul de Graaf van het COS een foute berekening zou maken, en heb mijn berekening nog eens gecontroleerd. Die 15.000 mag je handhaven ;-). De betrekkelijkheid blijft.
Leuke vraag die je daar stelt over een mogelijk constante deelnamegrens. Er zijn meer wetmatigheden in de sociale omgeving dan we als mensen van de Vrije Wil (alles voor de vrijheid toch?) willen toegeven.
Bevolkingsgroei leidt tot navenante toename van het aantal vrijwilligers. In de periode 1995-2011 zou Rotterdam er ieder jaar gemiddeld een paar honderd hebben bijgekregen.
Het bestaan van de grens heeft bijzondere implicaties. Een daarvan is de vraag of stimulering (in de gehanteerde vormen) door en namens de overheid van individuele burgers deel te nemen aan vrijwilligerswerk/informele hulp effect heeft. Wellicht dat de effecten van dergelijke maatregelen verborgen liggen in de onderliggende dynamiek van de constante deelname (uitgedrukt in aantal mensen en niet in mens-uren). Tegenover de jaarlijkse instroom staat steeds eenzelfde percentage uitstroom. In deze periodieke in- en uitstroom zijn mogelijk wel grote(re) pieken te constateren. Het resultaat van werving komt dan tot uiting in het voorkomen van daling.
Het COS-rapport heb ik helaas nog niet gelezen. De tijdreeks zoals hier gepresenteerd, levert volgens mij door het ontbreken van de dynamiek, nog geen stuurinformatie. In de conclusies uit het rapport (vorige blog) is sprake van een toename tussen 2009 en 2011 van 15.000 (in mijn berekening iets minder dan 10.000). De tijdreeks en de foutmarge geven de betrekkelijkheid aan van deze stijging.
Een andere grens zou gelegen kunnen zijn in de opnamecapaciteit van een (lokale) samenleving van het aantal vrijwilligers. Alleen meer aanbod (meer verenigingen, meer evenementen) leidt dan tot meer vrijwilligers.