Als ik het goed heb begrepen stelt het college van B&W in Rotterdam voor om de organisaties die gebiedsgericht bezig gaan met zorg en welzijn op pad te sturen met de opdracht om “berekende solidariteit” te faciliteren. In juli 2011 is er op internet weinig terug te vinden over die berekende solidariteit. Google en Google Scholar vinden geen noemenswaardige aantallen verwijzingen in het Nederlands, Engels of Duits. Het college stelt zich erbij voor dat een jongere een oudere gaat helpen omdat die jongere zich realiseert dat hij of zij ook ooit eens oud zal zijn. In een toelichting voor de deelraad van Hoogvliet wordt het begrip iets verder verduidelijkt en blijkt er meer in te zitten van “voor wat hoort wat”. Als je wilt dat anderen je helpen, moet je zelf ook bereid zijn om te helpen. En als je iemand hebt geholpen, kun je je vrijer voelen om hulp te vragen. Wederkerigheid (reciprocity) ligt op die manier ten grondslag aan die berekende solidariteit.
Misschien kunnen we vanuit het vrijwilligersveld een bijdrage leveren aan duidelijkheid over berekende solidariteit.
Samenwerking tussen mensen werd en wordt vaak onderzocht met het bekende Prisoners Dilemma, een strategisch spel waarin onderling vertrouwen bepaalt hoe gunstig de uitkomsten van het spel voor de spelers zijn. De standaard-uitkomst van het spel is dat mensen elkaar afvallen en niet samenwerken. Samenwerking gaat altijd ten onder in een wereld waarin eigenbelang de norm is. Slechts onder bepaalde omstandigheden is samenwerking een strategie waar je als gebruiker plezier van hebt.
Toch wordt er door mensen veel samengewerkt. Dat kan omdat samenwerking vaak voordelen oplevert voor beide spelers en we – ondanks alle publiciteit die het tegendeel beweert – een relatief hoog onderling vertrouwen hebben. Denk daarbij maar aan het gemak waarmee we via internet bepaalde aankopen doen.
Maar zelfs als slechts een van beide spelers een voordeel uit een transactie haalt, werken we goed samen. Vrijwilligerswerk is daarvan een erg goed voorbeeld. Waar komt de bereidheid – schijnbaar tegen het eigen belang in – samen te werken vandaan?
Wiskundige Martin Nowak beschrijft – gelukkig samen met schrijver Roger Highfield – in “Supercooperators” onder welke omstandigheden samenwerken een evolutionair stabiele strategie is. Voor elk van de vijf basismechanismen voor samenwerking leidt Nowak wiskundig af wanneer de omstandigheden gunstig zijn.
Directe wederkerigheid: herhaling is het mechanisme waarop “voor wat hoort wat” berust. Alleen als de kans groot is dat mensen elkaar weer tegen zullen komen bestaat er de mogelijkheid dat samenwerking ontstaat. Dit mechanisme is erg gevoelig voor vergissingen en interpretaties van gedrag van anderen: niet kunnen helpen wordt vaak opgevat als niet willen helpen. Het vereist een vergevingsgezinde houding. Voor deze vorm van samenwerking moet je herkenbaar zijn, een “gezicht” hebben.
Indirecte wederkerigheid: reputatie is het mechanisme waarmee dit werkt. Of ik jou wil helpen hangt af van wat ik weet over de mate waarin jij anderen hebt geholpen. Heb je een goede reputatie, dan help ik je, anders niet. Je bouwt eerst een reputatie op door te helpen, en dat krijg je later terug in de vorm van bereidheid van anderen om jou te helpen. Alles draait hier om het opbouwen en in stand houden van een hulpvaardige reputatie. Hoe beter er over je wordt geroddeld, hoe meer je wordt geholpen. Je moet een “naam” hebben voor deze vorm van samenwerking.
Netwerkeffecten: reservaatvorming is het werkzame bestanddeel. Losse samenwerkers verliezen het altijd in een zee van egoisten, maar door in groepjes samen te klitten helpen de samenwerkers elkaar. Op die manier beschouwd zijn vrijwilligersorganisaties niet alleen plaatsen waar veel nuttigs wordt gedaan, maar zijn het ook de reservaten waar de bereidheid om samen te werken in stand wordt gehouden. In deze reservaten leren mensen dat samenwerken wel degelijk loont, iets wat daarbuiten waarschijnlijk wordt afgeleerd. Geen wonder dus dat in dictaturen de civil society bewust wordt afgebroken. Hoe kleiner de netwerken van mensen, hoe gemakkelijker samenwerking tussen mensen tot stand komt.
Groepseffecten: groepen die onderling goed samenwerken hebben voordeel boven groepen die niet goed samenwerken. De samenwerkende groepen doen het beter en overleven beter. Dit groepseffect werkt beter naarmate er meer en kleinere groepen zijn. Veel kleine vrijwilligersorganisaties hebben werkt dus beter voor het in stand houden van samenwerking dan een klein aantal grote organisaties.
Familiebanden: het samenwerken binnen de familie is sterker naarmate de onderlinge verwantschap groter is. De bron van mantelzorg en ook van nepotisme.
Op basis van deze evolutionaire mechanismen – en het feit dat de omstandigheden voor die mechanismen gunstig waren – zijn mensen “supercooperators” geworden. Het zit gewoon in ons om met de ander samen te werken en zelfs om – ten koste van eigen voordeel – de ander te helpen. We zijn – tot op zekere hoogte – allemaal gevoelig voor de bovenstaande mechanismen. Hoe beter we de mechanismen begrijpen en weten om te zetten in bruikbare praktijk, hoe beter we er als veld in zullen slagen van betekenis te zijn voor onze variant van de Big Society.
Het is terecht dat directe wederkerigheid wordt gezien als een manier om samenwerking tot stand te brengen, maar er zijn dus ook nog andere aanknopingspunten die allemaal hun waarde kunnen hebben voor zorg en welzijn.
Martin Nowak en Roger Highfield, “Supercooperators, evolution, altruism and human behaviour or why we need each other to succeed“. Canongate Books Ltd, Edinburgh. ISBN9781 84767 337 4