Een zekerheid uit de jarenlange metingen van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek over vrijwilligerswerk in Rotterdam: hoger opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan lager opgeleiden. Van 20% van de lager opgeleiden tot 41% van de hoger opgeleiden. Meting na meting. Twee onderzoekers van de Radboud Universiteit, Maurice Gesthuizen en Peer Scheepers, onderzochten waarom dat zo zou kunnen zijn en – en dat is op zich erg interessant – hoe dat in verschillende landen uiteenloopt en waarom dat dan weer zo is. Daar valt dan – in theorie – veel van te leren over hoe een maatschappij zo moet worden ingericht – als je dat al kunt en wilt – dat er meer vrijwilligerswerk wordt gedaan.
Bestaat het verschil echt?
In 17 onderzochte landen werd telkens weer gevonden dat lager opgeleiden minder vrijwilligerswerk doen dan hoger opgeleiden. In sommige landen is dat verschil groot, zoals bijvoorbeeld in Hongarije, waar 25% van de lager opgeleiden en bijna 60% van de hoger opgeleiden vrijwilligerswerk doet. In Nederland is dat bijna 39% tegen ruim 48%. Het effect is dus robuust aanwezig en verschilt duidelijk per land, en is daarmee dus duidelijk contextgevoelig. Ook het percentage vrijwilligers per land verschilt sterk, van hekkesluiter Italië met 19% tot koploper Zweden met 63%.
Aan een vergelijking met Rotterdam waag ik me niet, want de manier van het bepalen of iemand vrijwilligerswerk doet of niet verschilt sterk tussen dit onderzoek en dat van het COS.
Wat verklaart het verband tussen opleiding en vrijwilligerswerk?
De onderzoekers gaan uit van twee niveaus van verklaring: het kunnen persoonlijke eigenschappen zijn en het kunnen maatschappij-effecten zijn, die per land verschillend uitpakken. In hun onderzoek hebben ze ruim 40.000 met zorg uitgezochte proefpersonen gebruikt in 17 landen. Met allerhande statistische technieken worden veronderstellingen over mogelijke persoonlijke eigenschappen en maatschappij-effecten uitgeplozen en uit elkaar gerafeld. Waar al bekend was dat opleiding een groot verschil maakt, is nog niet eerder zo duidelijk aangetoond dat dat effect per land zo verschillend kan uitpakken. De context – het land, of beter een specifieke eigenschap van een land – speelt dus een belangrijke rol.
Verreweg de belangrijkste persoonlijke factor is de individuele cognitieve vaardigheid. Het effect van opleiding werkt dus – even de subtiliteiten die achter cognitieve begaafdheid liggen ter zijde geschoven – via ‘slim’ zijn. Hoe slimmer, hoe meer aan vrijwilligerswerk wordt gedaan. En hoe slimmer, hoe hoger het opleidingsniveau. En zo vindt je dus dat opleiding en vrijwilligerswerk samenhangen. Een tweede factor was het hebben van werk met een hoge status. Mensen met deze eigenschap zijn interessanter voor vrijwilligersorganisaties – en hebben vaker een hogere opleiding gehad. Een derde factor was het wereldbeeld van mensen: een breder wereldbeeld, met meer aandacht voor collectieve problemen, leidt tot meer vrijwilligerswerk. Mensen met deze eigenschap zijn vaker hoog opgeleid.
Wanneer rekening wordt gehouden met bovenstaande verbanden kan worden gekeken hoe de context, de eigenschappen van het land, een rol spelen. Dan wordt gevonden dat in die landen waar de verschillen in cognitieve vaardigheden tussen middelhoog en lager opgeleiden groter zijn, ook de verschillen in het doen aan vrijwilligerswerk groter zijn. Ook sociale selectiemechanismen spelen een rol: hoe meer lager opgeleiden met lager opgeleide ouders er zijn, hoe groter de effecten van opleiding op het doen van vrijwilligerswerk worden. Tenslotte werd bewijs gevonden voor een effect dat samenhangt met de grootte van de groep laagopgeleiden: als dat een kleine groep is, is het verschil tussen vrijwilligerswerk door hoger en lager opgeleiden groter. De grootte van die groep is dan een signaal voor de maatschappij dat er iets mankeert aan die groep, dat ze blijkbaar essentiële competenties missen.
De onderzoekers sluiten af met de constatering dat afhankelijk van het land, de factoren soms dezelfde kant op wijzen – allemaal negatief of allemaal positief -, maar dat het ook mogelijk is dat factoren elkaar tegenwerken of neutraliseren. De Nordische landen zijn dan voorbeelden van landen met relatief lage verschillen in cognitieve vaardigheden en waar relatief weinig laagopgeleiden met laagopgeleide ouders zijn. Dat zorgt dan voor een relatief klein effect van opleiding op vrijwilligerswerk. Waarmee een mooi bruggetje ontstaat naar de vraag hoe belangrijk de verzorgingsstaat daarmee voor dit effect is.
Ben ik ook nog benieuwd naar de effecten van al die factoren op het gemiddelde niveau van vrijwilligerswerk!
Maurice Gesthuizen, Peer Scheepers. Educational Differences in Cross-National Perspective: individual and Contextual Explanations. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, published online 22-10-2010.
Pingback: Deelname vrijwilligerswerk landelijk en in Rotterdam | CIVIL SOCIETY 010