Bij het bespreken van duurzaam beheer van vrijwilligersenergie werd gesteld dat er aandacht zou moeten komen voor de hele levensloop van Rotterdammers in hun vrijwilligerswerk. Daar past dan bij dat wordt onderzocht hoe bepaalde belangrijke momenten – bij gebrek aan beter maar even keerpunten genoemd – als trouwen, het krijgen van een kind, scheiding, pensioen en dergelijke van invloed zijn op het doen van vrijwilligerswerk. Rebecca Nesbit onderzocht voor Amerikanen de effecten van het krijgen van een kind, van scheiding, van weduwe/weduwnaar worden en van een ander sterfgeval in het huishouden.
Resultaten voor een kind krijgen
De eerste – niet echt schokkende – hypothese 1 was dat ouders die net een kind hebben gekregen minder vaak vrijwilligerswerk zullen doen dan mensen die geen kind hebben gekregen, zelfs als die laatste ouders nog andere kleine kinderen rond hebben lopen. Een tweede hypothese 1a was dat ouders die net een kind hebben gekregen minder uren vrijwilligerswerk zullen gaan doen.
Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat een baby leidt tot een lagere waarschijnlijkheid van het doen van vrijwilligerswerk en er zijn ook aanwijzingen – maar geen keihard bewijs – dat er dan minder uren gemaakt worden.
Resultaten van een scheiding
Nesbit verwacht – hypothese 2 – dat recent gescheiden individuen een andere waarschijnlijkheid hebben om vrijwilligerswerk te gaan doen dan niet recent gescheiden individuen. Daarmee samenhangend hypothese 2a: recent gescheiden individuen zullen het aantal uren vrijwilligerswerk aanpassen. Hypothese 2b: het zal het van het geslacht afhangen of het al dan niet waarschijnlijker wordt dat een net gescheiden iemand vrijwilligerswerk gaat doen en met hoeveel uren de meer of minder die persoon vrijwilligerswerk gaat doen. Verder formuleert Nesbit ook nog hypothese 2c, namelijk dat het effect van een scheiding op al dan niet en in welke mate vrijwilligerswerk wordt gedaan af zal hangen van de aanwezigheid van kinderen in het gezin.
Er is geen bewijs voor hypothese 2 en 2a. Hypothese 2b wordt wel gedeeltelijk ondersteund: een gescheiden man zal waarschijnlijker vrijwilligerswerk gaan doen. Voor hypothese 2c waren de gegevens tegenstrijdig.
Resultaten van een sterfgeval
Verwachting 3 is dat een persoon die recent een sterfgeval in het huishouden heeft meegemaakt het al dan niet doen van vrijwilligerswerk en het aantal uren zal veranderen. Verwachting 3a is dat het effect van een recent sterfgeval in het huishouden op vrijwilligerswerk af zal hangen van het geslacht van de vrijwilliger.
Voor geen van deze hypotheses werd bevestiging gevonden.
Resultaten voor weduwe/weduwnaar worden
Nesbit verwacht – hypothese nummer 4 – dat de waarschijnlijkheid van het doen vrijwilligerswerk en het aantal uren vrijwilligerswerk door een weduwe/weduwnaar af zal wijken van niet-weduwes/weduwnaars. Verder – hypothese 4a – dat het effect af zal hangen van de leeftijd van de weduwe/weduwnaar, – hypothese 4b – van het geslacht, dus van weduwe of weduwnaar, en – hypothese 4c – van de aanwezigheid van kinderen in huis.
Voor hypothese 4 werd wat deels tegenstrijdig bewijs gevonden voor een negatief effect op de waarschijnlijkheid en het aantal uren vrijwilligerswerk. Hypothese 4a werd – ook deels tegenstrijdig – positief bewijs gevonden. Hypotheses 4b en 4 c werden niet door de gegevens ondersteund.
Bespreking
Een pasgeboren baby leidt tot een lagere waarschijnlijkheid van het doen van vrijwilligerswerk en tot minder uren. Gezien de drukte die zo’n kleintje meebrengt geen verrassing.
Een scheiding leidt niet per se tot een lagere waarschijnlijkheid van vrijwilligerswerk of minder uren – ondanks de noodzaak om een nieuw levensritme te vinden -, en er zijn aanwijzingen dat gescheiden mannen meer vrijwilligerswerk gaan doen. Een keerpunt doet daar blijkbaar wonderen voor de maatschappelijke inzet. Waarom mannen wel meer en vrouwen geen extra vrijwilligerswerk gaan doen moet nog worden uitgezocht, maar een mogelijkheid is dat veranderingen in het sociale netwerk voor mannen anders uitpakken dan voor vrouwen. Gescheiden mannen en vrouwen met kinderen thuis gaan met grotere waarschijnlijkheid vrijwilligerswerk doen en er meer uren aan besteden. Kinderen – maar geen baby – lijken dus een belangrijke ‘oprit’ voor het doen van vrijwilligerswerk.
Weduwe/weduwnaar worden verkleint de waarschijnlijkheid van het doen van vrijwilligerswerk en de uren, maar oudere weduwes/weduwnaars doen wel weer meer vrijwilligerswerk. Na een periode van rouw en aanpassing zouden de gezondheidswinst en de sociale contacten van vrijwilligerswerk een reden kunnen zijn om weer meer aan vrijwilligerswerk te gaan doen.
Een sterfgeval in het gezin lijkt net zo vaak positieve als negatieve uitwerking te hebben op het doen van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk zou kunnen verminderen als gevolg van de periode van aanpassing, maar ook kunnen stijgen ten gevolge van bijvoorbeeld het gaan werken in een hospice.
Dus
De gevolgen van keerpunten in een leven voor het doen van vrijwilligerswerk worden op deze manier steeds beter in beeld gebracht. In andere soortgelijke onderzoeken wordt een beeld geschetst van andere keerpunten en hun effecten. Hiermee neemt de kennis over de rol van keerpunten steeds meer toe en kunnen vrijwilligersorganisaties zich voorbereiden op de gevolgen van keerpunten voor hun vrijwilligers.
En misschien moet bij de scheidingsmakelaar maar een foldertje over de mogelijkheden van vrijwilligerswerk komen te liggen.
Rebecca Nesbit, The Influence of Major Life Cycle Events on Volunteering, Nonprofit and Voluntary sector Quarterly, published online 1 december 2011.